Dialoog over de toekomst van radioactief afval
De schaalvoordelen van een internationale berging kunnen aantrekkelijk zijn. NIRAS schrijft hierover in haar milieubeoordelingsrapport: ‘de berging, in het bijzonder geologische berging in galerijen, vereist aanzienlijke financiële middelen, een ongewone deskundigheid en een gunstige natuurlijke omgeving, die allemaal moeilijk te verwezenlijken kunnen zijn, vooral voor (kleine) landen met een beperkte inventaris van radioactief afval: de inspanning, vooral op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en de keuze van een locatie, is immers grotendeels onafhankelijk van de te beheren afvalinventaris.’
De maatschappelijke uitdaging om samen met andere landen een berging te ontwikkelen, lijkt echter groter: een berging waarin ook afval van buitenlandse oorsprong wordt ondergebracht, is waarschijnlijk nog moeilijker te aanvaarden voor de bevolking van het gastland, dan een berging met radioactief afval dat geproduceerd werd in eigen land. Zelfs als het gastland hiervoor een vergoeding zou ontvangen van het andere land.
De levensvatbaarheid van een gedeelde berging op Europees niveau wordt bovendien beperkt door het feit dat ongeveer de helft van de Europese landen de invoer van radioactief afval op hun grondgebied verbiedt als dat gebeurt met het oog op de berging van dat afval.
Er zijn ook geen aanwijzingen dat een gedeelde berging sneller kan worden gerealiseerd dan een nationale berging.
Tot voor kort werden studies naar en overleg over de mogelijkheden van een gedeelde berging voornamelijk uitgevoerd in het kader van het Internationaal Atoomenergieagentschap en via de European Repository Development Organisation Working Group (ERDO-WG). Deze werkgroep werd in 2009 opgericht. Op 31 december 2018 bestond de groep uit Denemarken, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Slovenië en Kroatië.
Vanaf 2002 werd de ERDO-werkgroep bijgestaan door de Association for Regional and International Underground Storage (Arius). Deze vereniging werd opgericht om concepten van maatschappelijk aanvaardbare internationale en regionale oplossingen voor een veilige, milieuvriendelijke en economische opslag en berging van langlevend radioactief afval te bevorderen.
De concrete vooruitgang verliep echter traag. De ERDO-werkgroep werd pas in 2021 omgevormd tot ERDO, de partnerorganisatie voor de ontwikkeling van een Europese berging. Voortrekkers van ERDO zijn Denemarken, Noorwegen en Nederland. Ondertussen is ook NIRAS geassocieerd lid van ERDO, naast Slovenië, Italië en Kroatië.
In België was de werkhypothese voor de geologische berging van hoogactief en langlevend afval altijd die van een nationale oplossing op het Belgische grondgebied. Door toe te treden tot ERDO bevestigt NIRAS haar wens om mee na te denken over concepten voor gedeelde berging. Ook voorstellen die NIRAS in de periode 2011-2018 heeft ingediend voor een nationale berging bevatten een clausule dat NIRAS de internationale ontwikkelingen met betrekking tot de mogelijkheden van gedeelde geologische berging zou opvolgen en de mogelijke impact van dergelijke initiatieven op het Belgische geologische bergingsprogramma zou identificeren.
Een deelname aan initiatieven als ERDO ontslaat België echter niet van de verplichting om verder te werken aan zijn nationale bergingsprogramma, totdat een mogelijk gedeelde berging operationeel wordt, hetzij in het buitenland, hetzij in België. Want volgens de internationale consensus moeten landen die deelnemen aan een initiatief om een gedeelde berging te overwegen, hun eigen expertise ontwikkelen en werken aan een nationale oplossing waarop ze kunnen terugvallen.
Vanuit de Belgische samenleving is er een duidelijke vraag om de optie van een gedeelde diepe bergingsinstallatie niet alleen te blijven onderzoeken, maar om er ook een pro-actievere rol in op te nemen. Dat blijkt uit onder meer de publieksraadpleging en de reactie van verschillende officiële instanties op het Ontwerpplan en het milieueffectenrapport van NIRAS.